Psalm 46
Psalm 46
Het boek Psalmen
HSV

Een vaste burcht is onze God

1Een lied op Alamoth, voor de koorleider, van de zonen van Korach.

2God is ons een toevlucht en kracht;

Hij is in hoge mate een hulp gebleken in benauwdheden.De SV leest hier “Hij is krachtiglijk bevonden een Hulp in benauwdheden.” Eén van de critici maakt bezwaar omdat “bevinding” een woord is dat een belangrijke plaats inneemt in de geschriften van Reformatie en Nadere Reformatie. Dat is juist, maar dan gaat het specifiek om het zelfstandig naamwoord, en niet om het werkwoord, laat staan om het voltooid deelwoord daarvan. “Bevonden” in de zin van “gebleken” is in deze constructie weinig gebruikelijk meer. Het komt wel voor met een bijvoeglijk naamwoord als bepaling van gesteldheid erbij, zoals in de uitdrukking “te licht bevonden”, maar nauwelijks meer in de constructie die we in dit vers aantreffen. En zelfs al had de HSV voor “bevonden” gekozen, dan had men alsnog om grammatikale redenen de woorden “te zijn” moeten toevoegen. Het gebruik van het woord “blijken” maakt de zin een stuk minder omslachtig.

3Daarom zullen wij niet bevreesd zijn, al veranderde de aarde van plaats

en werden de bergen verzet naar het hart van de zeeën.

4Laat haar water bruisen, laat het schuimen,

laat de bergen beven door haar onstuimigheid. Sela

5De beekjes van de rivier verblijden de stad van God,

het heiligdom, de woningen van de Allerhoogste.

6God is in haar midden, zij zal niet wankelen;

God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen.

7De heidenvolken tierden, de koninkrijken wankelden;

Hij liet Zijn stem klinken: de aarde smolt weg.

8De HEERE van de legermachten is met ons;

de God van Jakob is voor ons een veilige vesting. Sela

9Kom, zie de daden van de HEERE,

Die verwoestingen op de aarde aanricht;

10Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde,

de boog breekt en de speer in stukken slaat,

de wagens met vuur verbrandt.

11Geef het op en weet dat Ik God ben;

Ik zal geroemd worden onder de heidenvolken,

Ik zal geroemd worden op de aarde.

12De HEERE van de legermachten is met ons;

de God van Jakob is voor ons een veilige vesting. Sela

46

Een vaste burcht is onze God

1Een lied op Alamôth, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach.

2God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden.

3Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën;

4Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren, door derzelver verheffing! Sela.

5De beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods, het heiligdom der woningen des Allerhoogsten.

6God is in het midden van haar, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken van den morgenstond.

7De heidenen raasden, de koninkrijken bewogen zich; Hij verhief Zijn stem, de aarde versmolt.

8De HEERE der heirscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. Sela.

9Komt, aanschouwt de daden des HEEREN, Die verwoestingen op aarde aanricht.

10Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde, den boog verbreekt, en de spies aan twee slaat, de wagenen met vuur verbrandt.

11Laat af, en weet, dat Ik God ben; Ik zal verhoogd worden onder de heidenen, Ik zal verhoogd worden op de aarde.

12De HEERE der heirscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. Sela.