Psalm 38
Psalm 38
Het boek Psalmen
HSV

Derde boetpsalm

1Een psalm van David, om te doen gedenken.

2Ps. 6:2HEERE, straf mij niet in Uw grote toorn,

bestraf mij niet in Uw grimmigheid.

3Want Uw pijlen zijn in mij gedrongen,

Uw hand is op mij neergekomen.

4Er is niets gezonds aan mijn lichaam door Uw gramschap,

er is geen vrede in mijn beenderen vanwege mijn zonde.

5Want mijn ongerechtigheden gaan mij boven het hoofd,

als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden.

6Mijn wonden stinken, zij zijn vervuild

vanwege mijn dwaasheid.

7Ik ben krom geworden, ik ga zeer diep gebukt;

de hele dag ga Ps. 42:10; 43:2ik in het zwart gehuld.

8Want mijn lendenen zijn volledig ontstoken,38:8 ontstoken - Letterlijk: geroosterd.

er is niets gezonds aan mijn lichaam.

9Ik ben bezweken en volkomen verbrijzeld;

ik schreeuw het uit vanwege het bonken van mijn hart.

10Heere, al mijn verlangen ligt voor U open,

mijn zuchten is voor U niet verborgen.

11Mijn hart gaat tekeer, mijn kracht laat mij in de steek;

ook het licht in mijn ogen, alsof ik geen ogen heb.38:11 alsof … heb - Letterlijk: zelfs die zijn niet bij mij.

12Mijn geliefden en mijn vrienden staan afzijdig van mijn plaag,

zij die nauw aan mij verwant zijn, blijven van verre staan.

13Wie mij naar het leven staan, spannen valstrikken;

wie mijn onheil zoeken, spreken schadelijke woorden

en bedenken de hele dag listen.De SV heeft deze idiomatische uitdrukking letterlijk vertaald met “iemands ziel zoeken”. Aangezien deze uitdrukking tegenwoordig nog maar door weinigen begrepen wordt, heeft de HSV ervoor gekozen deze uitdrukking idiomatisch te vertalen met “iemand naar het leven staan”. Het Hebreeuwse “nèfèsh” dat in de SV vaak ten onrechte met “ziel” is vertaald, kan overigens, afhankelijk van de context, ook heel goed vertaald worden met “leven”.

14Maar ik ben als een dove, ik hoor niet,

en als een stomme, die zijn mond niet opendoet.

15Ja, ik ben als een man die niet hoort

en in wiens mond geen weerwoord is.

16Maar op U, HEERE, hoop ik;

Ú zult verhoren, Heere, mijn God!

17Want ik zei: Laten zij zich toch over mij niet verblijden!

Zou mijn voet wankelen, zij zouden zich tegen mij verheffen.

18Ja, ik dreig te struikelen,

mijn smart staat voortdurend vóór mij.

19Ps. 32:5Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend,

ik ben bekommerd vanwege mijn zonde.

20Maar mijn vijanden zijn in leven en worden machtig;

wie mij om valse redenen haten, worden talrijk.

21Wie kwaad voor goed vergelden,

zijn mijn tegenstanders, omdat ik het goede najaag.

22Verlaat mij niet, HEERE;

mijn God, blijf niet ver van mij.

23Kom mij spoedig te hulp,

Heere, mijn heil!

38

Boetpsalm

1Een psalm van David, om te doen gedenken.

2Ps. 6:2.O HEERE! straf mij niet in Uw groten toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid.

3Want Uw pijlen zijn in mij gedaald, en Uw hand is op mij nedergedaald.

4Er is niets geheels in mijn vlees, vanwege Uw gramschap; er is geen vrede in mijn beenderen, vanwege mijn zonde.

5Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden.

6Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid.

7Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; Ps. 42:10. 43:2.ik ga den gansen dag in het zwart.

8Want mijn darmen zijn vol van verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees.

9Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten.

10Heere! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen.

11Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij.

12Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre.

13En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen.

14Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet.

15Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn.

16Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, Heere, mijn God!

17Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken.

18Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij.

19Ps. 32:5.Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde.

20Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot.

21En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag.

22Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij.

23Haast U tot mijn hulp, Heere, mijn heil!